Ik weet het nog heel goed. Het moment dat ik zwart op wit las dat onze jongste dochter hoogbegaafd is. Hoogbegaafd. Het stond er echt. Dus toch. Er viel op dat moment een pak van mijn hart, niet wetende dat we daarna ook nog wel een weg te gaan hadden. Maar ik was voor dat moment vooral blij dat, ondanks dat haar juf twijfels had over haar hoogbegaafdheid (“ze was slim, maar zeker geen hoogvlieger”), we op eigen initiatief toch de knoop doorgehakt hadden om haar breed te laten onderzoeken. Onze dochter was op dat moment acht jaar en zat halverwege groep vier. Ik heb haar in ruim vier jaar zien veranderen van een eigengereide, maar vrolijke peuter naar een vaak boos, recalcitrant en neerslachtig achtjarig meisje dat het niet lukte om ’s avonds in te slapen en waarbij ik haar vaker wel dan niet naar school heb moeten sleuren. Letterlijk. En nu werden mijn vermoedens met dit onderzoek in een keer bevestigd, na ruim vier jaar ploeteren.
Jongste dochter doet, zo jong als ze is, alles in haar eigen tempo en laat zich niet versnellen of verlangzamen. Precies wanneer zij denkt dat het moment daar is en dat ze zeker weet dat het haar gaat lukken. Zo loopt ze pas met 22 maanden, maar loopt dan ook gelijk vlot weg. Ik weet nog goed hoe trots ze hierop was! Ook fietsen zonder zijwieltjes doet ze pas als ze er honderd procent zeker van is dat ze het kan. En ze fietst vervolgens vrolijk weg. “Makkie!”, zei ze daarna tegen ons. Praatjes maken daarentegen kan ze al heel vroeg als de beste. En delegeren. Met haar mond krijgt ze alles voor elkaar, vooral bij grote broer en zus.
Van jongs af aan speelt ze veel en graag met grote broer en zus. Daarbij gunt ze haar ‘baby-speelgoed’ geen blik waardig en die staan dan ook ongebruikt in de speelgoedkast. In plaats daarvan bouwen ze samen enorme hutten en kastelen die aaneengeschakeld door het hele huis worden opgebouwd: kleden, stoelen, handdoeken, het hele huis staat in die eerste jaren regelmatig in het teken van de bouw van een van hun bouwwerken. Jongste dochter doet volop mee. En hoewel ze zeker haar recalcitrante momenten heeft, ze werpt zich bijvoorbeeld regelmatig theatraal op de grond van de supermarkt als ze haar zin niet krijgt, en ze haar eigenaardigheden heeft, de kriebeltjes aan de binnenkant van sokken, spijkerbroeken die niet fijn zitten en haar schrikkerige gedrag bij onverwachte dingen, is ze over het algemeen tot haar vierde levensjaar een tevreden peuter die volop haar leven leefde. Later, als ze inmiddels al een tijdje op school zit, heb ik regelmatig met weemoed filmpjes uit die periode teruggekeken. Gewoon, om te zien hoe ze ook kon zijn en dat ik me het verschil niet inbeeldde.
Want hoe anders wordt onze jongste dochter als ze naar school gaat… Een sterke wil heeft ons meisje nog steeds, maar ze gaat van een vrij tevreden en vrolijke dreumes en peuter naar een recalcitrante en boze kleuter. Ik breng haar vanaf halverwege de eerste week vrijwel dagelijks huilend, schoppend en sleurend naar school. Om haar vervolgens in de armen van de juf achter de laten, want anders rent ze weer terug naar mij. Op school is, nadat ze is gestopt met huilen, niks aan haar te zien. Ze is stil, maar doet, op de kringgesprekken na, goed mee in de klas. Thuis daarentegen wordt ze steeds vaker boos. Er hoeft maar iets kleins te gebeuren en ze kan zo ontploffen. Ook probeert ze na school steeds vaker met opmerkingen onder mijn huid te kruipen. Dat lukt haar geregeld. Ik verlies mijn geduld en word boos, waardoor zij gaat huilen en schreeuwen, tot het hysterische af. Dat is voor haar de ontlading, hierna is de rust even wedergekeerd en gaat ze in haar eentje spelen. Op sommige dagen haalt ze thuis niet eens en begint ze al te huilen bij de schoolpoort. Maar nooit op school. Ook het naar bed gaan en inslapen, is sinds ze op school zit ingewikkeld. Hoewel we dagelijks een vast ritueel hiervoor hebben, blijft ze steeds langer wakker. Haar hoofd draait in bed overuren met allerlei vragen en gedachten: “Hoe is de aarde ontstaan? Wat zou er achter het zwarte gat zitten? Wat gebeurt er als je doodgaat? Wat is het verschil tussen begraven en cremeren? Ik heb helemaal geen vriendinnen, niemand begrijpt mij. Ik wil niet naar school, want school is stom en saai. Over hoeveel dagen is het zomervakantie?”. En dat terwijl het nog winter is.
Aan het begin van groep twee begint jongste dochter zelf met lezen. Ze wil namelijk net als haar broer, die op dat moment in groep vier zit, kunnen lezen. En aangezien we heel wat startboekjes hiervoor in huis hebben, kan ze die zo uit de kast pakken. Het feit dat ze zo vroeg al interesse heeft in lezen, vond ik destijds helemaal niet abnormaal. Ook haar oudere zus had al vroeg interesse voor taal en las ook al in groep twee. Wel vinden we het vreemd dat haar eerste resultaten van CITO-taal onder het gemiddelde zit. Ze heeft juist veel interesse in taal.
Halverwege groep twee krijgt ze van de een op de andere dag hevige buikpijnen. Na een jaar in het ziekenhuis onder behandeling te zijn geweest, wordt niets medisch gevonden, maar kunnen we ervan uitgaan dat ze wel echt buikpijnen heeft. Dat begrijpen we, want welk kind van zes houdt iets wat niet bestaat een jaar lang dagelijks vol? Na het medische circuit bezoeken we een aantal specialisten, maar ook die kunnen op dat moment weinig met haar: ze werkt niet mee, krijst een uur lang of loopt na een kwartier boos weg. Boos op mij, boos op de wereld.
Uiteraard bespreken we haar boosheid, het feit dat ze al in groep twee goed kan lezen, de buikpijnen met elke juf van het betreffende schooljaar, maar elk jaar geven de juffen steeds hetzelfde aan: “We zien een stil meisje, maar geen abnormaal of afwijkend gedrag”. Daar moeten we het mee doen als ouders. Ik heb inmiddels al wel sterk het gevoel dat die boosheid, de buikpijnen, het niet kunnen inslapen te maken heeft met school. In de weekenden en de vakanties zit ze namelijk veel beter in haar vel en, vooral in de vakanties, lijkt ze weer een beetje op dat vrolijke meisje dat ik nog van vroeger ken. Ik kan er alleen niet de vinger op leggen waarom ze school zo verschrikkelijk vindt.
Jongste dochter, inmiddels in groep drie, zit steeds meer in haar hoofd, vooral ’s avonds wanneer ze eigenlijk moet slapen. Ze geeft dan regelmatig aan dat ze dood wil, omdat ze het leven niet leuk vindt. Die opmerking raakt mij als moeder recht in mijn ziel. Ik vind het zo erg dat ze op sommige momenten zo ongelukkig is en weet gewoonweg niet hoe ik dat kan veranderen. Juf groep drie ziet dat onze kleine meid meer in haar mars heeft dan dat ze op school laat zien. Ze mag ‘echte’ leesboeken lezen en geeft haar meer uitdagende werkjes. Dat vindt ze fijn en daardoor wordt ze net wat minder vaak boos thuis. Na een goed gesprek met deze juf waarin ik voor het eerst besluit echt alles uit de doeken te doen hoe het er bij ons soms aan toe gaat en hoe we met z’n allen op eieren lopen om uitbarstingen van jongste dochter te voorkomen, stelt ze voor me aan haar vriendin te koppelen die een dochter heeft met vergelijkbaar gedrag. Die koppeling blijkt een gouden greep te zijn. Ik ben haar daar nog dankbaar voor. Het verhaal van haar vriendin is zo herkenbaar. Voor het eerst in jaren merk ik dat iemand anders me echt begrijpt. Alleen al het gevoel dat je niet de enige bent die worstelt met een kind die niet naar school wil en altijd boos is, werkt verlichtend. Met haar heb ik een fijn gesprek vol herkenning gevoerd over je anders voelen, anders denken en leren. Voor het eerst valt het woord hoogbegaafd.
Ondanks dit waardevolle gesprek twijfel ik enorm. Hoogbegaafd, mijn kind? Zo ‘slim’ is ze toch niet? Ik kan het maar moeilijk met elkaar rijmen. Maar net als meer mensen heb ik een nogal eenzijdig beeld van hoogbegaafden: het zijn vooral mensen die enorm goed kunnen leren, nieuwe kennis als een spons opzuigen en altijd in de boeken zitten. Ik besluit meer kennis op te doen over dit voor mij nieuwe fenomeen en lees diverse boeken hierover en spreek specialisten. Ondanks dat blijft de term voor mij iets abstracts en herken ik wel een aantal kenmerken, maar zeker niet alle. Ik vind haar bijvoorbeeld heel fantasierijk, opmerkzaam en kan emoties intens ervaren. Maar vind ik dat dan, of is dat werkelijk zo? Wie ben ik om te bepalen wat veel vragen stellen is? Hoeveel is veel? Met die twijfels heb ik lang geworsteld, ik had op grote broer en zus na weinig vergelijkingsmateriaal.
Inmiddels zit jongste dochter in groep vier. Juf groep vier pakt het weer anders aan dan juf groep drie en geeft haar geen uitdagend werk meer. Zij ziet vooral een gevoelig en stil meisje dat de juf nooit tot last is, maar hoogbegaafd? Nee, dat ziet ze niet. Omdat we met de juf geen stap vooruitkomen en een steeds bozer en verdrietiger meisje thuis hebben, besluiten we na vier jaar onderwijs dat de tijd nu echt daar is om er een label op te plakken. We laten haar onderzoeken. Dit doen we niet alleen om een label voor school te krijgen, maar vooral ook om adviezen in te winnen hoe we haar kunnen ondersteunen in haar ontwikkeling en welzijn, zowel voor school als voor ons als ouders. Vrij snel na het onderzoek krijg ik het rapport onder ogen: hartstikke hoogbegaafd. Dus toch. Van het onderzoeksbureau ontvangen we een uitgebreid rapport met adviezen hoe school en wij het beste in haar behoeften kunnen voorzien. Hoera! En wat ook heel fijn is; school wil hiermee aan de slag gaan.
Uiteindelijk duurde het in ons geval dus vier jaar, voordat we wisten dat jongste dochter hoogbegaafd is en daardoor anders denkt en leert. Achteraf gezien is het natuurlijk altijd makkelijk praten en zijn de kenmerken van hoogbegaafdheid overduidelijk, maar toen we midden in het proces zaten, was dat het voor mij allerminst. Het is net alsof je eerst volledig in het duister tast, het uiteindelijk begint te schemeren, de ochtenddauw vervolgens langzaam optrekt en je het ineens kraakhelder voor je ziet. Hoe heb ik dat kunnen missen? Als ik er nu op terug kijk, had ik wellicht kunnen bedenken dat spreekbeurten over onderwerpen als eb en vloed of jutten niet echt thema’s zijn voor een meisje van zes, maar ik vond dat niet abnormaal. Haar broer wilde het op die leeftijd graag hebben over het heelal, het zwarte gat en robots. En ook ik deed mijn spreekbeurten vroeger over zure regen en de apartheid in Zuid-Afrika. Wat ik hiermee wil zeggen is dat mijn referentiekader wellicht ook niet ‘gemiddeld’ was. Mijn onzekerheid en twijfel of het misschien aan mij lag, hielpen daarbij ook zeker niet mee.
Hoewel school geen kennis op gebied van hoogbegaafdheid had, pakten ze het verslag met beide handen aan en wilden ze er, samen met ons als ouders, voor gaan om onze dochter weer in de positieve modus te krijgen. Een positieve houding, van beide kanten, is nodig om vooruit te kunnen. Inmiddels heeft school veel meer kennis opgedaan en zijn er daardoor ook meer kinderen op school ‘opgespoord’. Dat doet me goed; je gunt ieder kind een fijne schooltijd waarin hij of zij zich kan ontwikkelen. Jongste dochter is na maatwerk van compacten, verrijken en een plusklas met gelijkgestemden veel vooruitgegaan in haar ontwikkeling en staat positiever in het leven. De buikpijnen en de dagelijkse huilbuien zijn gelukkig verleden tijd. En hoewel we naar mijn gevoel nog lang niet zijn waar we willen zijn en we regelmatig het maatwerk moeten bijschaven, besef ik met het schrijven van dit verhaal wel dat we met z’n allen veel sprongen voorwaarts hebben gemaakt, niet in de laatste plaats mijn jongste dochter. En dat maakt me toch ook wel een beetje trots.
Myrthe Peters