Een schooljaar eerder werd er geworsteld. Was het de stamgroep die op momenten de voelbare onmacht soms zichtbaar spiegelde. Een congruente pedagogische basishouding is onontbeerlijk voor een onderwijsprofessional. En wanneer precies op die laag nog iets zit dat nog niet of te weinig aangeraakt is, bestaat er de kans dat je geraakt wordt. Kinderen voelen namelijk haarfijn aan als er iets (voor hen) onbetrouwbaar is. Het leek de leiding van de school dus goed om tijdelijk pas op de plaats te nemen. En zo geschiedde. Binnen het team werd er wat gewisseld en het schooljaar werd zo goed en zo kwaad als dat het kon afgemaakt.
Dit schooljaar leek de interne strijd hersteld.
Leek.
Want hoe graag je het als leraar ‘goed’ wil doen, valkuilen zijn er om in te stappen. Onderwijs is nooit af, dat weet iedere onderwijsprofessional. En onderwijs komt zeker niet af als het bewustzijn nieuwe patronen in de steek laat. Toch is er een duidelijk verschil met een schooljaar eerder, het bewust worden is gevoed. En in plaats van dat er een halt is toegeroepen, is zelf de keuze gemaakt niet verder te gaan. Met moed en tegelijkertijd onzekerheid werd er uit de groep gestapt. Uit de groep die juíst in alle facetten een leermeester nodig heeft: de moeilijke groep.
Of althans, de groep die als ‘moeilijk’ wordt bestempeld. Want feitelijk bestaat een moeilijke groep niet. Het is de complexiteit van de dynamiek in de groep die door een professional als moeilijk wordt ervaren. En dus de groep die, als je het moeilijk met jezelf hebt, weerspiegelt waar je in de pedagogische relatie tot en in relatie met de groep in gebreke blijft. Natuurlijk kunnen er samenstellingen van kinderen of jongeren zijn die een enorme complexiteit kennen. Kinderen of jongeren die niet goed weten of misschien nog niet zijn opgevoed in hoe ze: zich moeten verhouden tot zichzelf, zichzelf kunnen reguleren of weten om te gaan met elkaar. Zij die de eenheid in diversiteit voor zichzelf als moeilijk ervaren. Of groepen die door leraarwisselingen of minder sterk onderwijs ‘pijn’ hebben opgelopen. Ik durf daar zelfs wel aan toe te voegen dat een ogenschijnlijk moeilijke groep weerspiegelt waar een school in visie of in kwaliteit in gebreke lijkt te blijven.
En ja, dat is moeilijk om naar te kijken.
En ja, dat is moeilijk om te accepteren.
Sterker, ik vind het soms zelfs moeilijk om mijzelf hiertoe te verhouden. En dat heeft alles te maken met dat ik het mijn collega gun om diens eigen ontwikkelpad te lopen, ook al is de complexiteit voor mij soms snel zichtbaar en verklaarbaar. Door vanuit een pedagogische bril naar processen te kijken is er veel mogelijk voor wat betreft de begeleiding. Van de therapeutische bril blijf ik af, simpelweg omdat dit niet mijn vakgebied is. En dus tast ik af waar ik wat bij te dragen heb om de complexiteit van de groep of een kind in relatie tot mijn collega samen met deze collega te ontrafelen. En natuurlijk confronteer en duw ik (soms). Wel met als intentie om groei en het doorbreken van patronen tegelijkertijd samen te laten komen. Met andere woorden, inzicht geven en uitzicht bieden om de worsteling te boven te komen. Laten ervaren dat je het zelf moet doen en kunt, maar nooit alleen. Bewust worden van waar nog (bij jezelf) aan gewerkt moet worden, met als doel uiteindelijk de kinderen te ontwikkelen. Want volgens mij vraagt het eerst jezelf te ontwikkelen om de ander in diens ontwikkeling bij te kunnen staan.
Terug naar die moeilijke groep, die ik dus niet als ‘moeilijk’ beoordeeld wil zien worden. Dit omdat wanneer er binnen school over ‘de moeilijke groep’ of dat ene ‘lastige kind’ wordt gesproken, er een stigma ontstaat. Handelingsverlegenheid kan dan als joker in het spel gebracht worden. Externe interventies worden ingevlogen om de groepsdynamiek te herstellen of te verbeteren. Maar hoe wordt deze interventie van de onderwijsprofessional zelf? Voor dat lastige kind wordt een arrangement aangevraagd of behoort zelfs een verwijzing naar het speciaal (basis)onderwijs ineens tot de mogelijkheden. Maar wat is of wordt er van iedere verwijzing persoonlijk als professional en collectief als schoolteam geleerd? Wat valt er als onderwijsprofessional te leren van de moeilijkheid met een groep of dit kind?
De jaren in het (voortgezet) speciaal onderwijs hebben mij geleerd dat wat ik moeilijk vind, ik vooral bij mezelf moet weten te houden. Niet om moeilijke zaken van mijzelf maken of mee naar huis te nemen, maar wel om te reflecteren over wat ik te leren heb. Dat maakte het toen en maakt het nu mogelijk om te beschouwen waar ik mee worstel en nodig heb om een expert in leermeesterschap te worden. En om het nog moeilijker te maken: ik denk dat je de groep aanneemt die je aankan. En ja, waar soms nog moeilijkheden te overwinnen zijn. Het ‘leren’ is alleen soms omvangrijker dan wat er binnen school mogelijk is.
Geen leraar voor deze groep dus.
En nu?
Het lijkt erop dat het lerarentekort ook Brabant heeft aangedaan. In de lege vijver van ons Nederlandse onderwijs begint het bijna onmogelijk te worden om nog een leraar te vinden. Maar uiteraard zijn er binnen school twee leraren opgestaan om in het gat te springen. En wat voor leraren; de ene leraar met een sterk potentieel en rustige uitstraling, de ander met de nodige professionele en creatieve ervaring. Eigen verantwoordelijkheden en verwachtingen opzij en opnieuw is er een construct gevonden. Tot en met in ieder geval december. ‘In de hoop dat’ en iets met ‘vinden’. Ow, en maar voor vier dagen in de week. Kleinigheidje. De vijfde dag, gelukkig maar een halve dag, is de groep opgedeeld en ligt de groep in handen van het gehele team. Aan mij als kwaliteitsondersteuner de vraag om de ontwikkeling van de kinderen te volgen, zeker diegene die op weg zijn de overgang naar het voortgezet onderwijs te maken.
Eind goed, al goed.
Zou je denken…
Want het wordt ons als school opnieuw even moeilijk gemaakt: Eén van de twee leraren is geveld door het virus dat onze hele samenleving in een wurggreep houdt. Het is duidelijk dat er georganiseerd kan worden maar dat het elkaar opvangen en het niet dichten van de ontstane vacatures consequenties heeft. Misschien zou je zelfs kunnen zeggen dat door het vullen van gaten er kaartenhuizen worden gebouwd, zonder enig fundament.
Wanneer ik na het vervelende nieuws op kantoor samen met de leidinggevende van de school zit, ontvouwt zich een wat verhitte discussie. Over de connotatie van ‘de moeilijk groep’, over de onmacht en over de wat-nu-vraag. En misschien waren het de emoties, de teleurstelling van opnieuw op zoek naar iemand die de groep op- en doorpakt. De teleurstelling voor de kinderen die ik het zo gun om met een vertrouwde leermeester door te bouwen aan hun potentieel. Verhit ook omdat ik me voel aangesproken wanneer we vanuit de organisatie, de hoe-dit-weer-in-te-vullen-vorm, de inhoud induiken. Want het was mijn taak om de ontwikkeling van de kinderen in de groep volgen. In gesprek blijkt echter dat wederzijdse verwachtingen niet een eenzelfde betekenis hebben. Mogelijk heb ik iets laten liggen. Of misschien dat de versnippering het kaartenhuis heeft doen laten instorten.
Eén vraag bleef tijdens deze discussie maar in mijn hoofd rondspoken.
Wie heeft er nu eigenlijk de hoofdverantwoordelijkheid voor de groep?
Op het moment dat ik mezelf deze vraag hoor stellen valt er een eerste stilte. In het niets zeggen verklapt de blik tegenover mij een overeenkomstig antwoord. De wat suggestieve vraag kan namelijk alleen maar met ‘niemand’ beantwoord worden. Deze pijnlijke constatering legt een dilemma bloot. Want in het licht waar de groep weerspiegelt waar we als school in gebreke blijven, weten we dat een sterk onderwijskundig beleid vraagt om focus, leiderschap en waar nodig ondersteuning. Ondersteuning wat mijn primaire taak is. Ondersteuning op pedagogiek en didactiek om dat te doen wat nodig is om kinderen te ontwikkelen. Ik voel in alles dat ik de groep niet aan hun lot kan overlaten.
Met dat ik de vraag stel heb ik mijn keuze al gemaakt. Mijn agenda moet leeg is wat ik denk nog voor ik het heb uitgesproken. Morgen zal ik een dag de ruimte moeten pakken om de voorbereidingen te treffen zodat ik over twee dagen kan starten. Wanneer we ’s middags het team inlichten lijkt er vooral opluchting bij te zijn. Emoties komen los. Het naderende afscheid van een fijne collega, de twijfel om wel/niet in te stappen, gevoed door de wil om de school tot een succes te maken komen samen. En niet te vergeten de enorme onderstroom van dat ene virus wat groepsdynamisch een grote impact heeft op kinderen én onderwijsprofessionals. De wilskracht is er, de veerkracht op spanning waardoor daadkrachtige keuzes moeilijker gemaakt worden. Rust in de tent is het devies.
Dat maakt dat ik de verantwoordelijkheid voor de groep pak!
En dat ik pas loslaat als een nieuwe leermeester voor deze groep gevonden is.
En misschien dat het moeilijkste van deze groep straks het loslaten gaat zijn voor mij…