Het is natuurlijk ontzettend leuk om voor de klas te staan en iets over jouw vak aan leerlingen te kunnen verduidelijken. En toch zijn dat niet altijd de onderwijsmomenten die de meeste indruk maken. Als ik naar mijn eigen middelbareschooltijd kijk, waren de meest indrukwekkende leermomenten er altijd als ik heel veel plezier had, of juist als iets me raakte of zelfs een beetje pijn deed.
Neem nou de muzieklessen van meneer Oord of de lessen over literatuur van meneer Koolstra op het gymnasium, in de tijd dat ik nog een veelbelovende student leek te gaan worden. Twee docenten op mijn middelbare school in Zutphen die allebei overliepen van enthousiasme voor hun vak. Meneer Oord die met het grootste gemak onze hele klas aan het zingen of musiceren kreeg, en meneer Koolstra die allerlei boeken uit zijn eigen collectie voor me meenam waar ik van hem kennis mee moest maken. De dichtbundels van Levi Weemoedt bijvoorbeeld. En die via mij weer kennismaakte met een schrijver als Johnny van Doorn.
Maar er waren ook harde lessen. Die keer dat een docent me het persoonlijke oorlogsverhaal van zijn familie vertelde, nadat ik een paar harde grappen had gemaakt na een bezoek aan een concentratiekamp. Ik was daar zo van geschrokken, dat ik vrijwillig samen met hem bloemenkransen ben gaan leggen bij de 4 mei-herdenking in kamp Westerbork. Wat ik ook nooit vergeet: op de terugweg in de bus vertelde diezelfde docent me dat hij het zo jammer vond dat ik als superintelligente en gevoelige jongen zoveel energie in klieren, flauwe grappen en andere onzin stak, hij vond het zo zonde van al dat talent. Indrukwekkende woorden, want als onzekere jongeman had ik bepaald geen hoge pet van mezelf op.
Het kan dan ook geen toeval zijn, dat de twee onderwijsmomenten die er het afgelopen jaar voor mij uitsprongen een uiterst plezierig en een uiterst pijnlijk moment waren. Omdat onze voormalige vaderlandse premier het er altijd over heeft dat eerst het zuur komt en daarna het zoet, lijkt het me een goed idee om eerst het zoete moment te benoemen. Mijns inziens is de hoogste vorm van wijsheid namelijk eigenwijsheid.
Laat ik allereerst benoemen dat ik vorig jaar aan een nieuwe baan begonnen ben, als docent Nederlands in het vmbo. Na twaalf jaar lesgeven in het MBO was ik daar wel een beetje klaar mee, vooral omdat er steeds meer administratieve werkzaamheden bijkwamen en ik langzamerhand een halve sociale werker begon te worden. Als iemand met een achtergrond in de zorg leek het me wel interessant om er een coachtaak bij te hebben als docent, maar juist die bijkomende taken kostten me energie die ik eigenlijk niet op kon brengen.
Vandaar dus de start met mijn huidige baan, docent en mentor in het vmbo, basis en kader bovenbouw. Aanvankelijk een behoorlijke uitdaging met een geheel nieuwe dynamiek, waar ik behoorlijk aan heb moeten wennen. Het heeft even geduurd, maar met de hulp van mijn nieuwe collega’s en de juiste medicatie om overzicht te houden als ADHD`er bleek het uiteindelijk allemaal best te doen.
Ik was dan ook bijzonder vereerd dat ik voor de herfstvakantie samen met een gewaardeerde vakbroeder een programma voor het vak Nederlands mocht bedenken, behorende bij de themaweek ‘Moed en nieuwsgierigheid’. Op een zaterdagmiddag, onder het genot van een lekker speciaalbiertje, hebben we een prachtig programma bedacht voor onze leerlingen om zelfstandig een gedicht, songtekst of tekst voor een rap te creëen. Met een introductie door een heuse songwriter, en onder begeleiding van docenten Nederlands en mentoren, gingen onze derdejaarsleerlingen enthousiast aan de slag. Resultaat: de meest prachtige gedichten en teksten, uiteindelijk verwerkt tot heuse kunstwerken. Waarvan de beste weldra als posters in de gangen van ons schoolgebouw zullen hangen.
Het plezier in mijn vak heb ik op de nieuwe school weer weten te hervinden, zoveel moge duidelijk zijn. Maar dat wil niet zeggen dat de weg daarnaartoe altijd gemakkelijk is geweest. Zo is mijn school dit schooljaar bijvoorbeeld gestart met duomentoren. Dat wil zeggen dat elke mentorklas twee docenten als begeleider heeft. Omdat ik zelf niet terugdeins voor klassen met de nodige problematiek, evenals mijn duomentor die ik in dit stukje maar even Robert zal noemen, kregen we voor dit jaar een kaderklas toegewezen waar het vorige schooljaar al het nodige mee te stellen was geweest.
Over die mentorklas kan ik kort zijn: Robert en ik hebben er een behoorlijke weektaak aan gehad om iets met deze groep te bereiken. En we offeren er nog steeds veel tijd aan op. Maar één ding scheelt: we zijn een stel onverbeterlijke optimisten, soms haast tegen beter weten in. Dit schooljaar zijn we dan ook begonnen met het doel dat we op beide ouderavonden met alle ouders fysiek gesproken zouden hebben. Met veel tijdsinvesteringen, gesprekken en een terriërmentaliteit is dit ons ook gelukt.
Tot de kerstvakantie hebben we toch nog het nodige werk aan onze mentorklas gehad. Doerakken die dreigden te ontsporen konden op de nodige persoonlijke aandacht van hun beide mentoren rekenen. Collega’s die met ons overlegden hoe met sommige leerlingen individueel om te gaan, en die onze bemiddeling daarbij nodig hadden, hielpen we waar we konden. Ouders werden door ons gebeld, zodat ze indien nodig de slipper of andere maatregelen konden hanteren. Of ouders belden ons, zodat we een luisterend oor bij persoonlijke problematiek konden bieden. En hulp indien nodig, of die inschakelen via de zorgstructuur van onze school. Want onze verantwoordelijkheid en deskundigheid kent ook grenzen, laten we wel wezen.
Het mooie en confronterende van onderwijs is echter, dat net op het moment dat je denkt alles in de vingers en onder controle te hebben, je zomaar geconfronteerd kunt worden met één van je eigen tekortkomingen. Dat is niet erg, want het gaat erom hoe je dit oppakt. Maar na bijna vijftien jaar onderwijservaring kun je toch nog weleens een steek laten vallen.
Ik kon wel door de grond zakken, toen een ouder van een mentorleerling me erop wees dat het kwaad bloed had gezet bij sommige van mijn mentorleerlingen dat ik ze op hun ‘straatgedrag’ aansprak. Dit gaf de leerlingen met een allochtone achtergrond namelijk het gevoel dat ze sowieso al met 1-0 achterstonden ten opzichte van de overige leerlingen. Sterker nog: dit gevoel maakte dat ze de voorgaande jaren altijd zo geageerd hadden tegen al hun docenten en mentoren, en ik was de eerste mentor bij wie ze het gevoel hadden gehad gewoon op hun eigen persoonlijkheid beoordeeld te worden, los van hun achtergrond.
Deze opmerking zette me aan het denken, na bijna vijftien jaar werken met vooral leerlingen met een allochtone achtergrond dacht ik onderhand wel gevrijwaard te zijn van discriminerend gedrag. Vooral omdat ik zelf cursussen heb gevolgd bij Marokkaanse straatcoaches en andere collega’s met een buitenlandse achtergrond. Die zelf ook beweerden dat vooral onder jongeren met een Marokkaanse achtergrond straatgedrag voorkomt, hetgeen mij logisch leek omdat ik zelf heel veel te maken heb gehad met jongeren uit deze cultuur die lid waren van een beruchte jeugdbende in de omgeving van Utrecht.
Maar, zo sprak de moeder van de betreffende mentorleerling, hoe kon ik toch denken dat in een kleine dorpsgemeenschap als Veghel straatproblematiek vergelijkbaar met die in de grote steden speelde? Zij was in haar schooltijd nog nooit op haar achtergrond aangesproken of gelinkt aan iets als straatgedrag, op dezelfde middelbare school waar haar zoon nu zat. Moesten wij als school nu meegaan in het landelijke stramien om probleemgedrag direct aan een bepaalde culturele achtergrond te koppelen?
Ik heb diezelfde vrouw meteen gezegd dat ze me aan het denken heeft gezet met haar opmerking, en dat ik er met haar zoon en de hele mentorklas op terug zou komen. En dat heb ik gedaan, direct de volgende dag: ik heb in de mentorles tegen de hele klas gezegd dat ik ongewenst gedrag niet meer als ‘straatgedrag’ zou benoemen, en dat dergelijk gedrag ook niks met jouw achtergrond of afkomst te maken heeft. Maar ook heb ik benoemd dat op ongewenst gedrag in de klassensituatie voor iedereen dezelfde consequenties zullen volgen. Tot slot heb ik ook mijn excuses aangeboden aan iedereen in de klas die zich onterecht aangesproken heeft gevoeld, dat was nooit mijn bedoeling geweest.
En dan nu het mooie van deze les die ik moest leren: de moeder en mentorleerling in kwestie hebben diezelfde dag nog hun waardering uitgesproken voor de manier waarop ik dit opgepakt heb. En ik merk ook dat de relatie en vertrouwensband met alle ouders en leerlingen uit deze klas verbeterd zijn. Ze zien inmiddels dat Robert en ik er alles aan doen om de dingen die we afspreken na te komen, maar ook dat we het toe durven te geven als we iets in eerste instantie niet zo handig aangepakt hebben.
Daarmee wil ik dit verhaal dan ook afsluiten: vergeet vooral niet om de mens achter het gedrag of het probleem te zien, en durf je kwetsbaar op te stellen als dat nodig is. Soms laat je daarmee meer je kracht zien. Of zoals de meest wijze vrouw die ik ken, mijn eigen vrouw, het me ooit geleerd heeft: ‘Wil je in het leven vooral gelijk hebben of gelukkig zijn?’ Ik wens jullie het komend (school)jaar veel fijne en soms ook moeilijke lessen toe.
Bas Mijland