Drie kinderen komen op me af rennen. ‘Joef! Joef Een ding in de ding!’
Ik schiet in de lach als ik naar de drie opgewonden gezichten kijk. ‘Bak, look, kom kijken!’ Ik lach nog harder. Dat is drie keer een uitnodiging om te kijken in drie verschillende talen. ‘Nee,’ zeg ik, ‘vertel het me maar.’ Ze zuchten alle drie en beginnen door elkaar te praten. Ik begrijp er niets van. ‘Wacht even. Jij eerst, Yasin. ‘Daar, in de ding.’ Ik kijk niet waar zijn vinger naar wijst, maar blijf naar zijn gezicht kijken. ‘Welk ding?’ Hij zucht diep en kijkt me getergd aan. ‘Waar handen wassen, ín.’ Ik knik: ‘Er ligt iets in de wastafel?’ Yasin springt op en neer. ‘Ja! Ja, in de wástafel!’
‘Oké, Oumaima. Ligt er een olifant in de wastafel?’
Ze lachen. Ze weten wat een olifant is. ‘Nee, nee, niet olifant.’
De andere twee willen weer beginnen, maar ik hef mijn hand op. ‘Nee, Oumaima mag het proberen. Oumaima, kan je vertellen hoe het eruit ziet?’ Ze knikt. Een grote denkrimpel verschijnt op haar voorhoofd. ‘Rond,’ zegt ze. ‘Het is rond? Dat is goed om te weten. Nu weten wij de vorm. Wat weet je nog meer?’
‘Oranje.’
‘Het is rond en oranje. Aha, ik heb een idee. Aya, kan ik het eten?’
Ze springen alle drie op en neer. ‘Ja! Ja! Eten!’ Nu begrijp ik ook de opwinding. Er ligt iets eetbaars in de wastafel en dat vind ik niet goed. Ik word er boos van als de kinderen onzorgvuldig met eten omgaan. Ik sta op en loop richting de wastafel. Ik haal er een mandarijn eruit. De schil zit er nog om. Ik spoel hem af en maak hem droog. ‘Dit is een mandarijn en hij hoort niet in de wastafel.’
Ze knikken tevreden. Yasin pakt mijn hand: ‘Wij wist dat, joef, alleen niet dat het was mandarijn.’
Irene van Ooijen