Ze komen uit Eritrea. Een gezin met vijf kinderen. Moeder kan niet lezen en schrijven. Vader is dood. Of kwijt. Ze weet het niet. De vrouw voor me oogt minstens 50. De kinderen zijn van 3 t/m 11, ze zijn nooit naar school geweest en ze hebben god weet wat gezien. Perspectiefloos. Doodmoe, uitgeblust. En ze moet nog aan het grote wachten gaan beginnen. Ze geeft me haar pasje met haar gegevens en ik zie dat ze vijf jaar jonger is dan ik. Tweeëndertig.
Het zal van de oudste twee kinderen afhangen of dit gezin het gaat halen.
De twee oudste komen in onze groep. Ze zijn schichtig de school ingelopen. Ze maken geen oogcontact. Ze zijn allebei lang en lijken niet te weten wat ze met hun lijf aan moeten. Zodra we de klas betreden, duikt Arya achter een kast. Ze vouwt zich op en slaat haar armen om haar benen. Hosni, haar jongere broer, kruipt in de leeshoek en verstopt zich in de dekens. De andere klasgenoten gaan zitten en we beginnen de dag. Als het pauze is, lopen ze mee naar buiten. Daar zoeken ze een beschut plekje op het plein. Na de pauze nemen ze weer hun oude positie in.
Zo gaan de dagen. Op de laatste dag van de week keert Hosni na de pauze niet meer terug in de leeshoek. Hij gaat zitten in de kring. De andere kinderen kijken naar de kast. ‘Juf, Arya halen?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Laat haar nog maar even wennen. Ze komt er wel bij als ze dat wil.’ Ik knik even kort naar Hosni. Hij kijkt me voor het eerst aan. Het is een fractie van een seconde, maar het is een begin.
Het regent vandaag en we brengen de pauze binnen door. Ik tel tot tien en de kinderen verstoppen zich. ‘Wie niet weg is, is gezien!’ roep ik terwijl ik me omdraai. Het duurt even voordat iedereen is gevonden. Souhaila mag als tweede gaan zoeken, ze is nieuw in de klas, maar durft al hardop te tellen. ‘WIE NUU WEEG IES IES GEEZIEN!’
Ik laat het verbeteren even achterwege. Inwendig moet ik lachen. ‘Wie nu weg is, is gezien.’ Het klopt, ik zie overal kinderen achter kasten en tafels uitsteken, giechelend van de voorpret. Souhaila loopt zoekend rond en ziet Arya als eerste. ‘Buut jij!’ roept ze vrolijk.
Ik hou mijn adem in. Ik kijk van Souhaila naar Arya en wacht op wat er volgt. Het zou niet de eerste keer zijn dat een dergelijke impuls een beweging tot stand brengt, maar het kan ook juist blokkeren. Arya blijft zitten. Souhaila kijkt om zich heen en ziet een ander kind onder een tafel. Ze rent er vrolijk op af en wijst. ‘Bak! Misa!’
Mijn collega heeft een tafeltje met een stoeltje naast de kast gezet. Als je erop gaat zitten, zit je met je rug naar de muur en kan je klas overzien. Drie dagen later kruipt Arya na de pauze op de stoel. De kinderen spelen om haar heen. Soms vraagt een kind of ze meedoet, of een stift op wil rapen. De stift geeft ze zwijgend, maar op andere vragen reageert ze niet.
We schuiven het tafeltje elke dag een millimeter verder de klas in. Ze gaat nu elke ochtend direct aan tafel zitten. Ik leg een puzzel op de tafel. Het is een eenvoudige puzzel met een kindje op een fiets. Het duurt een paar dagen voordat ze die aanraakt. Misa trekt mij even aan mijn mouw en wijst. ‘Juf, zij spelen.’
Arya puzzelt. Zodra de puzzel af is, maakt ze hem opnieuw. De hele dag door. De volgende dag leggen we twee puzzels neer. Het meisje op de fiets van 12 stukjes en een andere van 16 stukjes. De eerste dagen raakt ze de nieuwe puzzel niet aan, maar langzaamaan pakt ze ook de tweede puzzel. We zijn anderhalve maand verder als de tafel vlakbij de kring staat en Arya een taalboekje op haar tafel heeft liggen. Er ligt ook een puzzel van 30 stukjes naast. De kinderen hebben het gezien. ‘Gaat Arya ook meedoen met taal?’
Arya beweegt niet. Ik kijk haar niet aan, maar spreek hard genoeg dat zij mij kan horen. ‘Zij mág meedoen, met taal. Het hoeft niet. Zij hoort bij ons, waar ze ook zit en wat ze ook doet.’ De kinderen knikken. Die afspraak hebben ze in hun begintijd allemaal gehoord. En omdat er altijd wel iemand in zijn begintijd zit, wordt de afspraak vaak herhaald.
Die dag raakt Arya de puzzel niet aan, ze staart naar het taalboek. Ik overleg met mijn collega. Was dit misschien een te grote stap? Hadden we haar voor moeten bereiden? We weten het niet.
Twee weken later gaat het taalboekje open. Ze kijkt naar de plaatjes. Systematisch, zoals ze ook de puzzels maakt. Ze bladert van voor naar achter en begint weer opnieuw.
De volgende dag leg ik een potlood en een gum op haar tafel, naast het taalboekje. Ik verwacht er de eerste week niets van, maar dan kan ze aan de voorwerpen wennen. Het volgen van de instructies begint ergens in die dagen. Ze beweegt niet en maakt ook geen oogcontact, toch voel ik dat ze luistert. Ze pikt woorden op en ze volgt schielijk mijn gebaren. Ze kijkt naar de afbeeldingen. Weer een week later schrijft ze mee. Ik moet mezelf bedwingen om er geen feestje van te maken. Dat is het laatste wat we moeten doen, maar ik zou haar zo graag laten weten dat ik haar moedig vind. Dat ik zie dat ze zich elke dag tot het uiterste rekt en haar grenzen verlegt. Langzaamaan, ook voor complimenten is er een juiste tijd.
Ze zit al enige dagen in de kring. Als we gaan werken, kruipt ze snel achter haar tafel, maar in de ochtend komt ze naast de andere kinderen in de kring zitten. Gisteren zag ik een lach op haar gezicht en vandaag hoor ik voor het eerst iets dat lijkt op ‘Goedemorgen’.
Het gebeurt tijdens de rekenles. De deur staat open en er klinkt een mannenstem. ‘Goedemorgen, wij zoeken de klas groep 1/2c.’ Het zijn twee politieagenten die een demonstratie komen geven bij de kleuters van de andere school. ‘Aha, dat is een stukje verderop in de gang.’ Ze knikken, bedanken en lopen verder.
‘Juf, iemand gevaarlijk?’
‘Nee, hoor,’ zeg ik, ‘zij komen vertellen over de politie. Er is geen probleem.’
De kinderen knikken gerustgesteld, maar de plek van Arya is leeg. Misa trekt aan mijn mouw en wijst naar de kast. Ik knik en haal diep adem. ‘Maybrat, wil jij met mij meelopen?’ We knielen neer naast de kast, waar Arya ineengedoken zit. Haar armen om haar benen. Het is alsof we drie maanden terug zijn in de tijd. ‘Maybrat, wil jij tegen Arya zeggen dat de politie in Nederland veilig is?’ Maybrat knikt en begint te praten in Tigrinya. Arya kijkt niet op of om. ‘En wil je tegen Arya zeggen dat de politie er in Nederland is om mensen te helpen?’ Maybrat vertaalt. Als ze klaar is, kijkt ze mij vragend aan: ‘Juf, zij niet horen?’ ‘Jawel,’ zeg ik, ‘ze heeft het gehoord, en nu mag ze op haar eigen moment weer bij ons komen zitten.’
Ik probeer mijn opkomende gedachten te parkeren. Om me niet te laten overspoelen, om niet weg te zinken in moedeloosheid van het opnieuw moeten beginnen. Ik zit weer in de kring, maar weet nog niet hoe ik een brug moet slaan naar de rekensommen. Souhaila legt haar hand op mijn knie. ‘Zij weg, maar wij gezien.’
Irene van Ooijen
Geraakt door het geduld, het begrip en de liefde voor dit kind.
Prachtig verhaal, verdrietig ook.
Arya heeft geluk dat ze bij zo’n lieve, geduldige en betrouwbare juf in de klas is gekomen. Je maakt echt het verschil!